De Lakerpolder
Hart van de Kagerplassen
De Kagerplassen vormen een uniek waterrijk gebied, ontstaan door menselijk ingrijpen en natuurlijke processen. De ondiepe plassen zijn het resultaat van eeuwenlange veenwinning in drassige moerassen en ondiepe natuurlijke meertjes.
Oorspronkelijk was een groot deel van Zuid-Holland een moerasgebied met verspreide bossen. Interessant is dat de ondergrond onder het westelijke deel van de Kagerplassen bestaat uit zand, de zogenaamde Oude Duinen, die grenzen aan de bekende Bollenstreek. Hierdoor is de veenlaag op sommige plekken erg dun.
Opvallend is dat de bodem direct naast de steigers van de Zeil- en Motorbootvereniging Leiden (Zweiland / Lakerpolder-oost) uit puur zand bestaat.
De Kagerplassen strekken zich uit tussen de noordgrens van Leiden en de zuidelijke grens van de Haarlemmermeer. Het gebied kent een diversiteit aan grotere en kleinere plassen. Van zuidwest naar noordoost vinden we onder andere ’t Joppe, de Spriet, de Laeck, de Warckerleede, Zweiland (de grootste), het Norremeer, de Eijmerspoel, de Dieperpoel (de meest noordelijke), het Spijkerboor en de Kever (de meest oostelijke grote plas).
Daarnaast behoren ook vijf kleinere plassen ten oosten en zuiden van de hoofdplassen tot de Kagerplassen: Sever, de Koppoel, de Kiekpoel (of Kleipoel), de wat afgelegen Hanepoel en het Vennemeer. Samen beslaan deze plassen een oppervlakte van ongeveer 250 hectare (exclusief ’t Joppe). Ze vormen een belangrijk onderdeel van het boezemwater van het Hoogheemraadschap van Rijnland en spelen een cruciale rol in de waterhuishouding.
Na de veenontginning in de 11e tot de 13e eeuw zijn de plassen door afkalving en erosie geleidelijk groter geworden en hebben ze nu een gemiddelde diepte van 3 tot 4 meter. Een uitzondering is het Zweiland, dat op sommige plekken wel 12 tot 13 meter diep is als gevolg van zandwinning rond 1960. Het waterpeil in de Kagerplassen ligt hoger dan het omliggende polderland, wat de droogte van de grond in de Lakerpolder verklaart.
’t Joppe, met een oppervlakte van 93 hectare, is een unieke plas binnen de Kagerplassen omdat deze niet op natuurlijke wijze is ontstaan. De behoefte van Leiden aan zand in de jaren ’40 leidde tot het “Leidse Merenplan” en de aankoop van gronden ten noorden van de stad. Echter, het duurde nog tot het midden van de jaren ’70 voordat ’t Joppe daadwerkelijk ontstond door de afgraving van het middelste deel van de Zwanburgerpolder.
De overgebleven delen van deze polder vormen nu drie eilanden: de Zwanburgerpolder (100 ha), Koudenhoorn en De Strengen. ’t Joppe onderscheidt zich door zijn aanzienlijke diepte, gemiddeld 13 meter met een maximum van 39 tot 42 meter, en de steile oevers. Het watervolume van ’t Joppe is even groot als dat van alle andere Kagerplassen samen. Vanwege deze specifieke kenmerken wordt ’t Joppe niet altijd tot de kern van de Kagerplassen gerekend.
Hoewel de termen ‘meren’ en ‘plassen’ vaak door elkaar worden gebruikt, wordt over het algemeen aangenomen dat ‘plassen’ gegraven zijn en ‘meren’ natuurlijke waterbekkens zijn, met enkele uitzonderingen zoals het Valkenburgse Meer. De Kagerplassen zijn via de rivier de Zijl verbonden met de Oude Rijn in Leiden.
Na eeuwen van groei van de Haarlemmermeer door stormvloeden, waarbij steeds meer land en dorpen verdwenen, werd het meer in het midden van de negentiende eeuw drooggelegd. Dit resulteerde in een groot gebied aan vruchtbare landbouwgrond, maar betekende ook het verlies van een belangrijke scheepvaartverbinding tussen Leiden, Haarlem en Amsterdam.
Leiden verzette zich lange tijd tegen deze inpoldering uit economisch belang, waarbij men de regelmatige hoge waterstanden in de stad als minder urgent beschouwde. Bij noordelijke stormen kon het water uit de Haarlemmermeer richting Leiden worden gestuwd, met waterstanden die tot anderhalve meter konden stijgen. Om dit te voorkomen, konden keersluizen Leiden afsluiten, hoewel dit niet altijd afdoende was.
Nog steeds bevinden zich op diverse plekken in de boezemwateren van Rijnland keersluizen ter bescherming in noodsituaties, zoals in de Oude Wetering, de Zijl en onder de Wilhelminabrug bij het begin van het Rijn-Schiekanaal.